De laatste editie van het filmfestival van Venetië, nog steeds het oudste filmfestival ter wereld, was ietwat omstreden. Juryvoorzitter Quentin Tarantino werd van vriendjespolitiek beschuldigd, nadat hij de Gouden Leeuw toekende aan zijn ex en hartsvriendin Sofia Coppola voor het gemengd ontvangen Somewhere, en de prijzen voor beste regie en beste scenario gingen naar Tarantino-adept Álex de la Iglesia, voor diens bloederige wraakepos – een epitheton dat vaak vergezeld wordt van de titel Kill Bill – Balada Triste de Trompeta. Nu de film in onze zalen verschijnt, kan het debat geopend worden over de mate waarin die prijzen verdiend zijn. En het zal een hevig debat worden, want Balada Triste de Trompeta belooft zowel voor- als tegenstanders te hebben.
De la Iglesia’s nieuwste prent (na onder meer El Día de la Bestia en The Oxford Murders) hoeft echter niet op een breed publiek te rekenen, want daarvoor is het geweld te expliciet, zijn de personages te grotesk en is de onderliggende morele boodschap te zwaar. Balada Triste opent in 1937 – midden in de Spaanse Burgeroorlog – met een act van twee clowns, die onderbroken wordt door het onverwachte bezoek van een klein republikeins leger. Één van de twee clowns (Santiago Segura) wordt meteen gerekruteerd en komt met blonde pruik, roze jurk, rode neus, te grote clownschoenen en een uit de kluiten gewassen machete terecht in een veldslag tussen de republikeinen en de nationalisten. Het resulteert in een absurde, gestileerde en expliciet gewelddadige scène, die de grenzen van de wansmaak aftast. Wij waren, net als Quentin Tarantino, echter danig onder de indruk van de la Iglesia’s gevoel voor camp en kitsch, en konden het niet laten om te denken: dit is hoe Sucker Punch had moeten zijn.
Nadat we de voorlopig mooiste begingeneriek van het jaar hebben gezien, komen we terecht in 1973, waar Javier (Carlos Areces) wordt aangeworven in een Madrileens circus. Aangezien zijn leven tot dan toe vooral uit ellende heeft bestaan – moeder heeft hij nooit gekend, vader is de clown uit de proloog die na de overigens verloren veldslag tot dwangarbeid wordt veroordeeld en zijn zoon op het hart drukt wraak te nemen – is Javier gedoemd de rol van trieste clown te spelen: de ietwat zielige, nooit lachende (“Je doet me denken aan Buster Keaton,” zegt de olifantentemmer) sidekick van de populaire clown Sergio (Antonio de la Torre). Van bij het begin botert het echter niet tussen de twee collega’s, temeer omdat Sergio wel eens losse handjes heeft en zijn vriendin, de acrobate Natalia (Carolina Bang), een paar stevige tikken verkoopt. Dat Javier en Natalia zich dan nog eens tot elkaar aangetrokken voelen, draagt ook niet bij tot bevordering van de sfeer.
Wanneer Sergio de twee betrapt op de lokale kermis, hamert hij Javier dan ook meteen het ziekenhuis in. Javier ontsnapt echter, en bewerkt in een vlaag van waanzin Sergio’s gezicht met een tenthaak en een trompet, waarna hij de bossen invlucht, compleet verwildert en zich toelegt op de wraak die zijn vader zesendertig jaar eerder in hem deed ontbranden.
Op dat moment – we zijn dan bijna een uur ver – verandert de film radicaal van toon. De eerste helft van Balada Triste flirt met het statuut van klassecinema. Een zorgvuldig gebruik van sepiatinten, de clowneske kop van Carlos Areces en een beklemmende sfeer wanneer de twee rivalen samen op het scherm komen, resulteren in een aantal scènes van bijzonder hoog niveau. Het summum is ongetwijfeld de scène wanneer Sergio aan zijn collega’s een cynische mop vertelt, die herinneringen opbrengt aan Robert De Niro die zijn misdaadsyndicaat vergelijkt met een baseballteam in Brian De Palma’s The Untouchables. De seksscène die meteen daarop volgt, is evenzeer een knap staaltje filmkunst en zorgt ervoor dat de spanning steeds te snijden is. Alle lof ook voor de twee clowns van dienst: Antonio de la Torre slaagt er perfect in om zowel zijn liefdevolle, stuntelige clownact als zijn gewelddadige kant geloofwaardig over te brengen, en Carlos Areces’ fysionomie ademt de rol van trieste clown: rond en ietwat dommig gezicht, te grote bril, een kleine, bolle lichaamsbouw en een manier van lopen die zieligheid definieert.
Areces’ acteerprestatie draagt dan ook bij tot het hoge niveau van de eerste helft, maar het realisme waarmee hij zijn personage de eerste drie kwartier neerzet, maakt het wel bijzonder moeilijk om de transformatie naar verminkte en groteske wraakengel geloofwaardig te maken. Wij hebben er geen probleem mee dat er in films van dit genre larger-than-life-personages opgevoerd worden, maar het voelt allemaal nogal geforceerd aan als een met strijkijzers bewerkte (sommige scènes zijn niet voor gevoelige kijkers) en in een bisschopskostuum gehulde, wraakzuchtige clown door de straten van Madrid loopt als je die een kwartier eerder nog kende als een zwak, zielig en licht gedeprimeerd ventje dat werd gebruikt als kermisattractie. De verandering van stijl en de metamorfose van de protagonist worden dan wel uitgebreid verantwoord in de proloog en enkele scènes nadat Javier uit het circus wegvlucht, maar worden nooit echt aanvaardbaar daar ze nogal overhaast en geforceerd tussen de twee helften van de film in worden gelast.
En dat is jammer, want hoewel Balada Triste de Trompeta vanaf dan grossiert in gestileerde, donkergrijze en expliciet violente sequenties die velen ongetwijfeld in de ban zullen slagen wegens hun over-the-top-gehalte, kon ondergetekende ook de tweede helft van deze prent ten zeerste smaken. Indien je min of meer abstractie maakt – wat natuurlijk niet gemakkelijk is – van het personage dat Javier neerzet in het eerste deel, zie je immers drie kwartier cinema die niet alleen op esthetisch vlak de moeite waard zijn, maar ook een metafoor vormen voor het verdeelde Spanje van tijdens en na de Guerra Civil, waarbij Javier symbool staat voor de republikeinen, Sergio voor de nationalisten en Natalia voor een begeerd maar tegelijk ook verminkt land. De finale van Balada Triste, die zich afspeelt op het monument van de Vallei van de Gevallenen, is zeker niet de meest memorabele scène van de film, maar heeft wel een hoge symbolische waarde, die nog lang blijft naspoken.
Het groteske, absurde en gewelddadige karakter van de (tweede helft van de) film zal ongetwijfeld vele kijkers choqueren en op negatieve kritieken stuiten, en de stijlswitch die halverwege plaatsvindt, verhindert dat Balada Triste de Trompeta een topfilm pur sang is, maar het is op z’n zachtst gezegd een film die je niet onbewogen laat. De combinatie van esthetisch geweld en een metaforische boodschap werkt niet altijd even goed en af en toe verliest Álex de la Iglesia de controle over plot en personages, maar op de momenten dat alles in de juiste plooi valt – en die zijn talrijk genoeg – ging ons cinefiele hartje sneller slaan. Aan drieënhalf slagen per seconde.
Ons oordeel: ★★★½
Balada Triste de Trompeta / Spanje-Frankrijk 2010 / Regie: Álex de la Iglesia / Scenario: Álex de la Iglesia / Met: Carlos Areces, Antonio de la Torre, Carolina Bang, Manuel Tallafé, Santiago Segura e.a. / 107 min.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten